Om een molen te laten draaien, heeft de molenaar wind nodig. Van oudsher hoort daarom bij een windmolen windrecht. Dat is in de huidige wetgeving geregeld in de bepalingen met betrekking tot de molenbiotoop. Daarin is bepaald dat in een (denkbeeldige) cirkel rondom de molens de bebouwing, waaronder gerekend aangeplante bomen
en struiken, een bepaalde hoogte mag hebben.
Daar moet men zich wel op beroepen
Nu is de inhoud van een wetboek geduldig en ze wordt pas interessant op het moment dat burgers er een beroep op doen. Omdat de molen al een tijd niet draait, was er voor belanghebbenden van Korenmolen Landzicht niet meteen een reden om zich te beroepen op het
windrecht. Nu we twee decennia verder zijn, zien we de gevolgen daarvan onder ogen. De groei van bomen en struiken is uiteraard niet gestopt in die tijd. De omwonenden hadden ook niet meteen een reden om zich op de wetsregels te beroepen.
Veranderend beleid
Omdat windvang een allesbepalende factor was bij eerdere subsidieaanvragen, hebben we ons natuurlijk goed georiënteerd op dit onderwerp. Naar huidige inzichten moeten we rekening houden met de belangen van alle partijen. En werken aan een aanpassing (van het Gemeentelijke groenbeleid) op langere termijn. Daarbij kan bij schade aan bomen ingespeeld worden op lagere boomsoorten of bomen en struiken die minder snel groeien. In een (volgend) groenplan kan rekening worden gehouden met meer windvang door bijvoorbeeld ‘verdunning’ van de bomen en struiken. Deze aanpak is recent gezien bij collega molens in de provincie. Er blijkt ruimte te zijn voor een alternatieve route naar (meer)
windvang.